Brunor is tekenaar en christelijk scenarioschrijver: hij heeft in het Franse taalgebied meerdere heiligenlevens gepubliceerd in de vorm van een stripverhaal (H.H. Bernadette, Jeanne d’Arc, Martinus, Vincent de Paul, in de collectie “A ciel ouvert”). Deze maand komt een nieuw stripverhaal uit in de reeks “Les indices pensables”, waarvan de titel zeker de aandacht zal trekken: “Het toeval schrijft geen boodschappen”. De schrijver stelt het hier voor aan de lezers van ZENIT, een katholiek persagentschap in Rome.
Heeft het stripverhaal in de nieuwe evangelisatie een rol te spelen?
Brunor – Zeker, want het is een eenvoudig middel, voor iedereen toegankelijk. Alle christelijke ouders, grootouders vragen zich af hoe hun jongeren te bereiken, die zich van het geloof verwijderen. Velen hebben begrepen dat het volstaat een stripverhaal in huis te laten rondslingeren, opdat hun adolescenten er vroeg of laat de hand op leggen en het discreet in hun hoekje lezen. Dit album zal zelf zijn werk doen, op voorwaarde dat het authentieke informatie geeft, die kan doen nadenken.
Het is die informatie die u “indices” (aanwijzingen) noemt?
Ja, want ieder onderzoek voedt zich met aanwijzingen. Aanwijzingen zijn brood voor reflectie. Als men geen authentieke en verifieerbare aanwijzingen vindt, dan trappelt men ter plaatse, draait men in het rond, men geraakt niet vooruit en uiteindelijk geeft men het op. Dat is het probleem bij ieder onderzoek, of het door de politie of door journalisten gevoerd wordt. De intelligentie en het denken voeden zich met echte aanwijzingen. Want echt brood voor het intellect, is de waarheid. Verkeerde informatie, getrukeerde foto’s, hersenspoeling, leiden ons op foute pistes. Het is buitengewoon ernstig wanneer een onschuldige zo in de cel komt, wanneer onderzoek slecht gedaan of vervalst wordt. Dat heeft men in bepaalde rechtszaken gezien.
Is de vraag naar het bestaan van God een zaak voor het gerecht?
Over deze grote vraag is sinds de oudheid veel nagedacht … er zijn materialistische filosofen die er dikwijls in geslaagd zijn ons te doen geloven dat de vraag naar God slechts voortkomt uit het geloof of eerder uit een geloofsovertuiging, uit wat zij met minachting “de godsdienst” noemen.
Voor Plato is de geloofsovertuiging, de “pistis”, de laatste, de laagste graad van het verstand. Maar als deze wereld een Schepper heeft, is het geen kwestie van geloofsovertuiging, dan is het een kwestie van aanwijzingen die moeten gezocht worden. De heilige Augustinus had dat goed begrepen, hij zei: “We beschikken over twee Boeken om God te kennen, het Boek van de Openbaring (Oud en Nieuw Testament) en het andere is het Boek van de Schepping …”. Wel, in de tijd van Augustinus kon niemand dat tweede boek lezen. Men stelde zich tevreden met naar de prentjes te kijken, als u mij deze vergelijking als tekenaar toestaat.
Het is al niet weinig, de schoonheid van de schepping in die prentjes te bewonderen.
Ja, het is een eerste stap in het onderzoek. Maar in de 4e eeuw, die van Augustinus, dacht men dat de aarde plat was, dat het heelal slechts 5.000 jaar oud en heel klein was, en zich alleen tot onze melkweg beperkte. Men kon het Boek, dat over zijn Schrijver kon spreken, nog niet lezen.
Is er sinds duizend vijfhonderd jaar vooruitgang gemaakt?
Het is die formidabele vooruitgang in de kennis die ons in staat stelt de aanwijzingen te vinden voor het bestaan van God, en ze te delen met wie op zoek is. Want we zien de intuïtie van de heilige Augustinus bevestigd: het Boek van de Schepping spreekt ons over de Schepper. Wat normaal is, aangezien wij vaststellen dat elk werk ons iets zegt over de maker ervan.
Nochtans heeft de Kerk tot hiertoe nooit gesproken over aanwijzingen waarover wij dank zij de wetenschappen beschikken.
Inderdaad, want de proefondervindelijke wetenschappen waren nog niet uitgevonden of tenminste nog niet operationeel. Men moet wachten tot het midden van de 20e eeuw, toen de astrofysica ons inlichtingen gaf over de ouderdom van de aarde, daarna over het heelal, en toen de biologie de genetische boodschap ontdekte. Tot aan die ontdekkingen waren wij tamelijk blut en de pogingen om de Bijbel met de wetenschappen te vergelijken hebben tot fouten geleid, gekend onder de naam “concordisme”. Een term die christenen doet twijfelen aan de mogelijkheid om Bijbel en wetenschappen met elkaar te vergelijken. Doch dat is te wijten aan een verkeerde definitie van het concordisme.
Wat zou de definitie van het concordisme zijn?
In de 19e eeuw: “een poging tot interpretatie van teksten om ze te laten overeenstemmen met de opkomende wetenschappen”. Wat bekritiseerd wordt, is de poging tot interpretatie. Dit knutselwerk met teksten is een vorm van bedrog die moest veroordeeld worden. Niet de vergelijking tussen de teksten en de werkelijkheid is te veroordelen, doch de manipulatie van de teksten. Dit onderscheid is heel belangrijk, want als men dat niet ziet, veroordeelt men zichzelf tot verblinding ten overstaan van iedere uitspraken die de vooruitgang van de wetenschappen ons biedt. Deze verblinding leidt naar fideïsme, wat door de Kerk veroordeeld is.
En de definitie van fideïsme?
Het gaat om de leer volgens dewelke de waarheid slechts kan gekend zijn door de traditie, niet door de rede. Deze leer werd in 1838 veroordeeld. Filosofen zoals Kant hebben alles gedaan om ons ervan te overtuigen dat er een onoverkomelijke brug bestaat tussen geloof en rede. Hij geeft er een beeld van: ik heb een deel van het kennen moeten opofferen om een plaats te maken voor het geloven. Alsof men de hersenen gedeeltelijk moet wegnemen om het geloof ergens te kunnen plaatsen.
Maar niet iedereen heeft Kant bestudeerd!
Inderdaad, en nochtans is onze beschaving van die gedachte doordrongen, als van een gift. Zodanig dat Paus Johannes Paulus II het nuttig oordeelde zijn encycliek “Fides et ratio” te publiceren, om de christenen eraan te herinneren dat er geen waterdichte muur bestaat tussen geloof en rede. De Paus zou het zeker niet nodig gevonden hebben deze op punt stelling te doen indien op dat vlak geen gevaar bestond. Maar vele christenen waren niet van plan onder ogen te nemen dat men agnostici kan helpen bij het afwegen van de vraag, in hoever God als Schepper voor het verstand aannemelijk is. Vandaar een zekere achterstand op dat vlak.
Eigenlijk is dat wat Benedictus XVI in Regensburg gezegd heeft: het gaat erom geloof en rede (opnieuw) met elkaar te verzoenen?
Het is een mooie uitdaging. Proberen aantonen, op verifieerbare manier, dat er vele aanwijzingen zijn voor het bestaan van God. Daarin kan men op de Kerk steunen, die nooit opgehouden heeft de waardigheid van het verstand en de rede te bevestigen – sinds de heilige Paulus dat gedaan heeft ten overstaan van de Romeinen. Het is trouwens nog ouder, want de methode van de joden om een ware profeet te onderscheiden van een valse profeest, is niets anders dan verificatie, de experimentele methode. Ware profetie is degene waarvan men de verwezenlijking kan waarnemen. (Soms waarschuwt een profeet dat een profetie zich later zal realiseren – deze generatie zal de verwezenlijking ervan niet zien – maar voordien heeft hij het bewijs geleverd van aankondigingen die bevestigd en geverifieerd waren.)
Jezus herhaalt zelf herhaaldelijk: “Als ge Mij niet gelooft, gelooft het dan tenminste omwille van de werken die Ik doe …”, de experimentele methode. Een citaat dat te weinig gekend is, alhoewel het in meerdere recente documenten van de Kerk hernomen wordt, moedigt mij in deze zoektocht naar verifieerbare aanwijzingen aan: “God kan door het natuurlijk licht van de menselijke rede gekend worden, vertrekkende bij de geschapen wezens, op een manier die zekerheid biedt” (Eerste Vaticaans Concilie,” Humani Generis”).
Staat uw nieuwe stripverhaal, “Het toeval schrijft geen boodschappen”, in deze methode?
Zoals de twee vorige gaat het erom het onderzoek te voeren vanuit de realiteit, zoals we die beter en beter kennen. In Darwins tijd kon men nog geloven in het “spontane ontstaan”, in de “natuurlijke” overgang van niet-levend naar levend, maar de vooruitgang die sinds de 19e eeuw geboekt is, is van die aard dat het onmogelijk is te beweren dat het levende op een spontane manier kan “opduiken” zonder enige scheppende en leidinggevende Intelligentie. Trouwens, Pasteur had deze geloofsovertuiging in het “spontane ontstaan” reeds weerlegd. Biologen weten heel goed dat, opdat leven zou kunnen “opduiken”, eerst twee talen moeten uitgevonden en op punt gezet worden, die van het DNA en die van de proteïnen, met een woordenboek-vertaler tussen de twee opdat de instructies die overgedragen worden in de taal van de genetische boodschap zouden kunnen vertaald en begrepen worden door de andere taal.
Men gaat u ervan verdenken creationist te zijn!
Creationisten zijn gefixeerd, zij weigeren het wetenschappelijk feit van een vooruitgang die men evolutie noemt. Zij houden geen rekening met het feit dat “de Schepping nog niet voltooid is”; dit zei Benedictus XVI in 2008 in de Bernardins. Men moet hen helpen geen schrik te hebben van een schepping die in stijgende lijn doorgaat, reeds 13,75 miljard jaren, wat de profeten van Israël gezien hadden toen zij ons spraken over de zes symbolische fasen van de schepping. Zij waren de enigen die een onafgewerkte schepping in opgaande fases voor ogen hadden, wat de tegenstanders van het joodse christendom niet nagelaten hebben te verwijten: “Uw God is machteloos: hij is zelfs niet in staat de wereld in één ogenblik te scheppen!”.
Nochtans bent u geen evolutionist
Degenen die zich sinds Darwin evolutionist noemen, beweren dat deze biologische evolutie het bewijs is dat er geen enkele scheppende Intelligentie is. Het gaat er dus om na te gaan of deze hypothese mogelijk is of niet. Was dit het geval, dan zou het heelal alleen zijn (zonder een Schepper met intelligentie). Geen enkele intelligentie zou iets organiseren en dus is alles slechts “toeval”, dat per definitie, blind is en zonder intelligentie. Van wanneer men zegt dat het toeval intelligent is of wonderbaarlijk, zoals Jacques Monod, dan is het geen toeval meer! Hij beriep zich op de filosofie van de materialistische “atoomgeleerden” van Democritus uit de oudheid. Men heeft dus het recht hun te vragen hoe dit “dwaas” lot erin geslaagd is, leven en denken voort te brengen vanuit atomen die leven noch denken … Deze kritiek werd reeds door andere materialisten geuit: de stoïcijnen, die goed zagen dat leven en denken niet konden voortkomen uit “materie” die zonder leven en denken is. Wat Aristoteles betreft, hij was van mening dat de atoomgeleerden door gekheid (mania) getroffen waren, en verweet hun deze verouderde en naïeve geloofsovertuiging, namelijk dat een organisatie van atomen, toevallig, levende organismen zouden vormen: veel te complex om alleen toeval te zijn. U ziet, de joodse christenen zijn niet de enigen die een leidende Intelligentie onder ogen zien. En de argumenten van de twee materialistische families heffen elkaar onderling op. De stoïcijnen worden beschuldigd van pantheïsme, wat juist is, want om het probleem over het opduiken van het leven en het denken, op te lossen, beweren zij dat deze twee eigenheden reeds op een verborgen manier in de atomen aanwezig waren. Waar waren zij echter, kort na de big bang, wanneer in ons heelal nog geen atoom was? Hun theorie stuikte ineen; dus hebben zij toevlucht genomen tot de mythe van vele heelals, wat het voordeel had niet verifieerbaar te zijn! De toevlucht tot de mythe is dus van kamp veranderd sinds de wetenschappen de Bijbelse uitspraken bevestigen over het heelal, de levenden en de mens.
Bestaat er een derde weg tussen creationisme en evolutionisme?
Inderdaad. Men heeft geprobeerd ons te doen geloven dat naast deze twee extremen geen alternatief bestond. Eigenlijk stelt men het feit vast dat er een vooruitgang is die steeds van het eenvoudige naar het meer ingewikkelde gaat, om uit te komen bij de mens. Wat de Bijbel ons (bij mijn weten) als enige vertelt. Zij had het dus juist voor, veel vroeger dan de revolutie van de kennis in de 20e eeuw. Het is geen concordisme, maar een bevestiging die een bijkomende aanwijzing is voor ons onderzoek.
Maar leidt dit onderzoek niet naar een deïstische stellingname?
In een eerste ogenblik tonen de aanwijzingen ons inderdaad dat de hypothese van een scheppende Intelligentie redelijker is dan die van het atheïstisch materialisme. Hoe daardoor meer weten over de Schepper? Door een ander, eveneens objectief, onderzoek: zou een Schepper niet geprobeerd hebben in relatie te treden met mensen die met intelligentie begiftigd zijn? Zo ja, dan moet men daar sporen van zien in de geschiedenis van de mensheid. Hoe die sporen onderscheiden tussen al de sporen die onder tegenstrijdige religies en filosofieën gevonden zijn? Het is steeds de ervaring die ons leidt: indien een filosofie of godsdienst waarheid zegt over het universum, de levenden, de mens, dan heeft men er alle belang bij ze van dichtbij te bestuderen, want het is goed denkbaar dat hun informatie van de Schepper zelf komt. Dat beweerden de profeten van Israël en Christus, en die werden daarin juist bevestigd.
Bestaat toeval niet?
Die “ingebeelde oorzaak van de gebeurtenissen, die alleen onderworpen is aan de wet der mogelijkheden” speelt zonder twijfel een grote rol. Maar laat ons niet vergeten dat de echte vraag is te weten of er alleen dit toeval is. Men ziet namelijk dat atomen zich niet op hun eentje organiseren, bij toeval, om levende organismen te vormen.
Atomen krijgen instructies, als van een geschreven boodschap: de genetische boodschap. U kan altijd proberen letters van het alfabet in de lucht te gooien tot ze een boodschap vormen, een verkiezingstoespraak bijvoorbeeld. Laat ons hopen dat het toeval u naar een democratie leidt, en niet naar een totalitair regime! In werkelijkheid, zullen ze helemaal niets schrijven. Het toeval heeft nooit iets op z’n eentje geschreven. Maar indien uw brieven, toevallig www.brunor.fr zouden schrijven, dan komt u op mijn site terecht!
Vert. Sorores Christi
Kathostrip stimuleert de vertaling en uitgave in het Nederlands van dit stripboek. Wie meldt zich?